Deze site dankt zijn naam aan de Palantíri (enkelvoud: Palantir) uit de boeken van Tolkien. Maar wat zijn dat nu eigenlijk? Op deze pagina vind je het antwoord!

 

Oorsprong

De Palantíri zijn waarschijnlijk gemaakt door Fëanor, een beroemde Noldo uit Valinor. Het waren stenen waardoor de gebruiker ervan contact kon zoeken met gebruikers van andere stenen. Indien de gebruiker over een grote wilskracht bezat, kon hij zelfs vrijwel elke plek in Midden-aarde bekijken door een Palantír. In de Tweede Era werden de stenen door de Eldar als teken van vriendschap aan de Heer van Andúnië in Númenor gegeven. Na de Ondergang van Númenor werden ze door de Elendili meegenomen naar Midden-aarde.

 

 

Locaties

De Meestersteen bevond zich bij de Eldar in een toren in Avallónë. De Elendili hadden de beschikking over zeven stenen, die verdeeld werden: drie voor Elendil en elk twee voor Isildur en Anárion.

 

Arnor

De meestersteen van het Noorden, en de een na grootste van de Palantíri in Midden-aarde, werd geplaatst op de wachttoren van Amon Sûl. In de nadagen van het noordelijk koninkrijk bevond Amon Sûl zich op de grens van Arthedain, Cardolan en Rhudaur, waardoor zich daar menig grensconflict afspeelde. De andere stenen waren in bezit van Arthedain, en de Steen van Amon Sûl was de voornaamste steen die gebruikt werd voor communicatie met het zuiden.

 

De kleinere steen werd in Annúminas bij de Koning bewaard. Beide stenen werden in de oorlog met Angmar meegenomen naar Fornost, en toen de Tovenaar-koning zijn aanval op Fornost begon, meegenomen door de vluchtende Koning Arvedui naar Forochel. Daar verdronk de koning samen met de Stenen op een schip dat Círdan gestuurd had.

 

De overgebleven steen was een speciale: Hij bevond zich op de Toren van Elostirion en werd door de Elfen van Lindon bewaakt. Hij was niet geschikt voor communicatie, maar Elendil plaatste de Steen daar, zodat hij met rechte blik naar het Westen, naar Tol Eressëa kon turen. Deze steen werd door Elrond meegenomen naar het Westen.

 

Gondor

In Minas Anor en Minas Ithil plaatsten Anárion en Isildur elk een van hun stenen. Een andere steen werd in de Toren Orthanc geplaatst. De Meestersteen van de Zeven werd in de Koepel van Sterren geplaatst, op de Brug van Osgiliath. Deze steen ging in de burgeroorlog, toen Osgiliath verwoest werd, verloren. Waarschijnlijk is hij in de Anduin gevallen.

 

De Steen van Ithil werd door de Nazgûl buitgemaakt, en aan Sauron overgedragen. Vanaf toen waagde men zich er in Gondor niet meer aan om één van de Stenen te gebruiken. De Ithil-Steen werd vermoedelijk verwoest in de Val van Barad-dûr.

 

De stenen van Orthanc en Anor werden nooit geschonden, aangezien zowel Orthanc als de Witte Toren nooit veroverd waren geweest. Nadat Saruman naar Orthanc was gekomen, gebruikte hij de Steen om zijn kennis te vergroten, maar werd verstrikt door Sauron die de Ithil-Steen in bezit had. De Steen van Anor werd niet gebruikt tot Denethor II. Denethor werd niet verstrikt door Sauron, maar raakte wanhopig door de beelden die de Zwarte Heer hem liet zien. Nadat Denethor II zich leven verbrandde met de steen op zijn borst geklemd, liet de steen niets anders meer zien dan twee handen die langzaam verbranden. De steen was dus onbruikbaar geworden.

 

 

Gebruik

Het gebruik van de Stenen was voorbehouden aan de rechtmatige erfgenamen van Elendil, of iemand die daar toestemming voor had, zoals een minister of stadhouder. Voor deze personen hadden de Stenen een grotere affiniteit, en kostte het minder wilskracht om te zien wat men wilde zien. Na de ondergang van de Lijn van Anárion behoorde het gebruik van de Stenen van Gondor rechtens toe aan de Stadhouders van Gondor, maar die gebruikten hem niet tot Denethor II. Ook Aragorn had recht in de Orthanc-Steen te kijken als erfgenaam van Elendil.

 

 

Bronvermelding: bovenstaande informatie is afkomstig van Wikipedia.